Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·taal·be·wijs
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord betaalbewijs betaalbewijzen
verkleinwoord betaalbewijsje betaalbewijsjes

Zelfstandig naamwoord

het betaalbewijso

  1. een (schriftelijk) bewijs dat men iets betaald heeft
     Er worden steekproeven gedaan waarbij een factuur en betaalbewijs aan een installateur worden gevraagd als bewijsstuk. Tot nu toe zijn daarbij geen fraudegevallen geconstateerd, ook niet door RTL, zegt AgentschapNL. Er worden wel aanvragen ingetrokken, bijvoorbeeld omdat mensen erachter komen dat hun dak toch niet geschikt is voor zonnepanelen.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “"Fraude zonnepanelen kinderspel"” (Zondag 28 juli 2013, 20:04), NOS