Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·speek·seld
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van speeksel met het voorvoegsel be- met het achtervoegsel -d
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen bespeekseld
verbogen bespeekselde

Bijvoeglijk naamwoord

bespeekseld

  1. iets waarop speeksel aanwezig is
    • Ik voelde je bespeekselde op mijn wang.