beledig
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·le·dig
Werkwoord
vervoeging van |
---|
beledigen |
beledig
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beledigen
- Ik beledig.
- gebiedende wijs van beledigen
- Beledig!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beledigen
- Beledig je?
- ▸ Wij zitten nog volop in een rouwproces, weet je wel? Als jij nu naar je werk gaat, dan beledig jij onze kinderen, mij, en bovenal jezelf.[1]