astroloog
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- as·tro·loog
Woordherkomst en -opbouw
- Afkomstig van het vroeg Latijnse woord astrologus, afgeleid van het Griekse ἀστρολογία, 'beschouwer van de sterren'
- met het voorvoegsel astro- met het achtervoegsel -loog [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | astroloog | astrologen |
verkleinwoord | astroloogje | astroloogjes |
Zelfstandig naamwoord
de astroloog m
- (beroep) een beoefenaar van de astrologie
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen
1. een beoefenaar van de astrologie
Gangbaarheid
- Het woord astroloog staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "astroloog" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ astroloog op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be