Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • arm·las·tig
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het verouderde armenlast (de kosten om arme mensen te ondersteunen) met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen armlastig armlastiger armlastigst
verbogen armlastige armlastigere armlastigste
partitief armlastigs armlastigers -

Bijvoeglijk naamwoord

armlastig

  1. arm, hulpbehoevend
    • Een nieuw stadshuis is veel te duur voor die armlastige gemeente. 

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
71 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be