arbeidde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ar·beid·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
arbeiden |
arbeidde
- enkelvoud verleden tijd van arbeiden
- Ik arbeidde.
- Jij arbeidde.
- Hij, zij, het arbeidde.
- Ik arbeidde.
Noors
Woordafbreking
- ar·beid·de
Naar frequentie | > 50000 |
---|
Werkwoord
arbeidde
- verleden tijd van arbeide
Synoniemen
Nynorsk
Woordafbreking
- ar·beid·de
Werkwoord
arbeidde
- verleden tijd van arbeida
Werkwoord
arbeidde
- verleden tijd van arbeide