Nederlands

 
Een ankerlicht op een klein schip.
Uitspraak
Woordafbreking
  • an·ker·licht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ankerlicht ankerlichten
verkleinwoord ankerlichtje ankerlichtjes

Zelfstandig naamwoord

het ankerlichto

  1. (scheepvaart) wit licht dat van alle kanten zichtbaar op een schip moet branden als teken dat het met behulp van een scheepsanker stilligt
     En toen hij wegens de duisternis moest ophouden en het ankerlicht gehesen had, zat hij op de voorsteven, starend naar de nevel en de sterren.[2]
Hyponiemen
Hyperoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Het fregatschip Johanna Maria in: Verzameld werk. Deel 3.” (1976), Meulenhoff Nederland, Amsterdam, ISBN 9029009020, p. 483