Latijn

Werkwoord

stamtijd
infinitief 1e pers. enk.
ind. praes. act.
1e pers. enk.
ind. perf. act.
supinum
ambigere ambigō
derde vervoeging volledig

ambigĕre

  1. in twijfel trekken, twijfelen;
    1. redetwisten, strijden
    2. ergatief (passief): twijfelachtig, onbeslist zijn
  2. om een plaats heengaan
Verwante begrippen

Verwijzingen

  • s.v. ambigo, in
    J.B. Kan - H.P. Schröder
    (ed.), Latijnsch-Nederlandsch Woordenboek, Utrecht, 1864, p. 31.