Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • am·bachts·ge·zel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ambachtsgezel ambachtsgezellen
verkleinwoord ambachtsgezelletje ambachtsgezelletjes

Zelfstandig naamwoord

de ambachtsgezelm

  1. (beroep) leerling/ambachtsman die de basisvaardigheden van een ambacht beheerste maar de graad van meester nog niet heeft verkregen

Gangbaarheid