Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·ke·rig
Woordherkomst en -opbouw
  • afleiding van afkeer met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen afkerig afkeriger afkerigst
verbogen afkerige afkerigere afkerigste
partitief afkerigs afkerigers -

Bijvoeglijk naamwoord

afkerig

  1. een hekel hebbend aan
    • Kinderen zijn vaak afkerig van spruitjes en spinazie. 
Synoniemen

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be