Nederlands

 
achtermuur
Uitspraak
Woordafbreking
  • ach·ter·muur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord achtermuur achtermuren
verkleinwoord achtermuurtje achtermuurtjes

Zelfstandig naamwoord

de achtermuurm

  1. (bouwkunde) muur aan de achterkant van een gebouw
     De muren brandden helemaal en de achtermuur was ingestort, het houten dak dreigde naar beneden te komen en de balken gloeiden. De menigte wachtte kennelijk op het moment dat het dak zou instorten.[2]
     Het kantoor - waarin een enorme kondor in de hal zijn vleugels uitslaat, krijgt aan de achterzijde een aanbouw. Het nieuwe deel komt langs de Regge en bestaat uit een souterrain met drie bouwlagen. De vloeroppervlakte van het kantoorpand wordt daarmee van 3700 naar 4600 vierkante meter vergroot. Om de uitbreiding mogelijk te maken wordt een deel van de achtermuur van het pand gesloopt. Met de bouw, die uiteraard door Wessels zelf wordt gerealiseerd is een slordigde miljoen euro gemoeid.[3]
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3.   Weblink bron “Kondor van Dik Wessels krijgt meer ruimte” (22-02-2011), Tubantia