Nederlands

 
acaciaroze
Uitspraak
Woordafbreking
  • aca·cia·ro·ze
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord acaciaroze
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het acaciarozeo

  1. (kleur) wat donkere kleur roze, die van acacia's
     Het acaciaroze staat volgens hem prachtig bij mijn bruine haar.[1]
    • Heeft u die ook in het acaciaroze? 
stellend
onverbogen acaciaroze
verbogen acaciaroze

Bijvoeglijk naamwoord

acaciaroze

  1. (kleur) de kleur acaciaroze hebbend
    • Hij rijdt in een acaciaroze auto. 
     Geen uitzicht, we waren ingesloten door muren. Grote ruwe vlakken, deels grijs, deels acaciaroze en het terracotta van de aarde. En helemaal boven de blauwe hemel. Als diep religieuze architect was het Barragán daar om te doen, de hemel was het enige uitzicht dat hij zichzelf toeliet.[2]


Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Kyra Rutgers
    “Grenzeloze liefde”, e-book (2021), Zomer & Keuning, Utrecht, ISBN 9789020542844
  2.   Weblink bron
    Edzard Mik
    “Seksuele ambivalentie” (22 februari 2008) op nrc.nl