Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·vlieg·tijd
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aanvliegtijd aanvliegtijden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de aanvliegtijdm

  1. de tijd die men nodig heeft om ergens naartoe te vliegen
     Deze Amerikaanse zeearenden zijn vier maanden oud en krijgen les van een valkenier. Na ongeveer een jaar zijn de dieren klaar om drones te gaan vangen. Ze worden dan geografisch verspreid over het land om de 'aanvliegtijd' zo kort mogelijk te houden. Ze krijgen een eigen kooi, die aan allerlei eisen moet voldoen wat betreft zonlicht, beschutting en afmetingen.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Roofvogels klaar om gevaarlijke drones te vangen” (11 september 2016, 17:01), NOS