aantoning
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- aan·to·ning
Woordherkomst en -opbouw
- naamwoord van handeling van aantonen met het achtervoegsel -ing[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aantoning | aantoningen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de aantoning v
- het bewijzen van iets
- ▸ ,,De aantoning van de effectiviteit is gewoon nog onvoldoende. Kijk naar patiëntervaringen en je hoort dat een flink aantal mensen ermee geholpen is, maar dat is niet genoeg om een geneesmiddel geregistreerd te krijgen.[2]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord aantoning staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aantoning" herkend door:
68 % | van de Nederlanders; |
62 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Lennaert Rooijakkers“Mediwiet is aan opmars bezig” (05-03-2017), Tubantia
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be