Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·sluit·baar
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen aansluitbaar aansluitbaarder aansluitbaarst
verbogen aansluitbare aansluitbaardere aansluitbaarste
partitief aansluitbaars aansluitbaarders -

Bijvoeglijk naamwoord

aansluitbaar

  1. (van twee of meer apparaten of systemen) met elkaar in een functionele verbinding te brengen
    • Deze cd-romspeler is aansluitbaar op de meeste computers. 
    • Nintendo's 'famicon' (verbastering van family computer), een op de TV aansluitbaar stuk 'game hardware', was in 1983 een van de eerste spelmachines waarop verschillende spellen konden worden gespeeld, afhankelijk van de software.[1] 

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Elbrich Fennema NRC 16 februari 1991