Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·bren·ger
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aanbrenger aanbrengers
verkleinwoord aanbrengertje aanbrengertjes

Zelfstandig naamwoord

de aanbrengerm

  1. (beroep) iemand die iets of iemand werft
    • Hij wist als aanbrenger veel nieuwe klanten binnen te halen. 
  2. (persoon) iemand die iemand aangeeft bij de politie
    • Hij had als aanbrenger al menig kameraad verraden aan de politie. 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid