Palauer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- Pa·lau·er
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | Palauer | Palauers |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de Palauer m
- (demoniem) een inwoner van Palau (ook Belau)
Synoniemen
Verwante begrippen
Demoniemen bij Palau in het Nederlands | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
inwoner: Belauer, Palauer • inwoonster: Belause, Palause • bijvoeglijk: Belaus, Palaus |
Gangbaarheid
- Het woord 'Palauer' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.