Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zwem·ruim·te
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zwemruimte zwemruimtes
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de zwemruimtev

  1. de beschikbare uitgestrektheid die men heeft om te zwemmen
     Gerwin Mulder uit Someren maakte het filmpje van zijn tuin. Te zien zijn een paar vissen die door de hevige regenval een stuk meer zwemruimte hebben.[1]
     ,,Een goudvis heeft een zwemruimte van tien keer zijn lengte nodig.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Problemen door wateroverlast in Brabant, vissen hebben vrij spel” (10-01-2017), Tubantia
  2.   Weblink bron
    Jelle Krekels en Jen Mansvelt
    “Vissenbescherming grijpt in:

    Goudvis weg uit de klas” (06-12-2017), Tubantia