zondagsschot
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- zon·dags·schot
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van zondag en schot met het invoegsel -s-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zondagsschot | zondagsschoten |
verkleinwoord | zondagsschotje | zondagsschotjes |
Zelfstandig naamwoord
het zondagsschot o
- (voetbal) een wild schot dat gelukkigerwijze in het doel belandt
- Hij bracht met een zondagsschot zijn team op voorsprong.
Gangbaarheid
- Het woord zondagsschot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.