Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zon·dags·dienst
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zondagsdienst zondagsdiensten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de zondagsdienstm

  1. (religie) kerkdienst op zondag
    • In veel kerken zijn er tijdens de zondagsdienst ook klasjes voor de kinderen 
  2. werk op zondag
  3. dienstregeling (van schepen, treinen etc.) op zondag

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen