Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zing·baar
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen zingbaar zingbaarder zingbaarst
verbogen zingbare zingbaardere zingbaarste
partitief zingbaars zingbaarders -

Bijvoeglijk naamwoord

zingbaar [1]

  1. van een liedje of melodie dat het makkelijk te zingen is
    • Voila, het liedje is pas één zin op weg en er is al sfeer. De rest van het eerste couplet vloeit organisch verder: kan het bijna niet geloven, hierop heb ik zolang gewacht. En voor het refrein losbarst: niemand in huis de deur op slot, mijn avond kan niet meer kapot… En dan volgt het refrein dat iedereen prikkelt om mee te zingen omdat het makkelijk zingbaar is en goed te onthouden. [2] 
    • Schrijf je dit sneller dan een gedicht? Rock-'n-roll is immers vluchtiger.
      Pfeijffer: "Nee. Het is bijna nog moeilijker."
      Ten Damme: "Omdat het zingbaar moet zijn?" [3]
       
Synoniemen
Hyponiemen

Gangbaarheid

72 % van de Nederlanders;
77 % van de Vlamingen.[4]


Verwijzingen