Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ziel·zorg
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zielzorg
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de zielzorgv / m

  1. (religie) zorg van de geestelijkheid voor het heil van de gelovigen

Gangbaarheid

80 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen