Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zes-en-een-half
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zes-en-een-half zes-en-een-halven
verkleinwoord zes-en-een-halfje zes-en-een-halfjes

Zelfstandig naamwoord

de zes-en-een-halfv / m

  1. cijfer voor het getal halverwege tussen zes en zeven: 6½ (of 6,5)
    • Hij had voor zijn proefwerken een zes-en-een-halfje en twee zevens. 
Opmerkingen
Hij heeft zes en een halve boterham op. [1]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen