Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zee·sluis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zeesluis zeesluizen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de zeesluisv / m

  1. een sluis, voor het schutten van schepen, van de getijde onderhevige zee, naar een getijde vrije haven en omgekeerd
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be