Nederlands

 
zeebrasem
Uitspraak
Woordafbreking
  • zee·bra·sem
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zeebrasem zeebrasems
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de zeebrasemm

  1. (straalvinnigen) benaming voor baarsachtige vissen uit de familie Sparidae  
    1. benaming voor roofvissen uit het geslacht Pagellus  , die voorkomen in de Atlantische Oceaan
  2. (voeding) spierweefsel afkomstig van vissen uit de familie Sparidae  
     Aan de andere kant dorade, de grijze zeebrasem die meestal uit de kweek komt. De roze brasem, die je in onze restaurants niet vaak tegenkomt, is vaak gevangen 'in het wild'.[2]
     Bij een stukje prima gebakken maar wel wat afgekoelde zeebrasem komt pastinaakpuree, lamsoor, zeekraal en palmkool. Die laatste is ruw en rauw, het gerecht mist zout en het geheel is ongebalanceerd zuur door kwistig gestrooide kappertjes vol azijn.[3]
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Oudaen is van alle markten thuis” (10-01-2017), Tubantia
  3.   Weblink bron “Nevel (5,5)” (28 april 2015), Het Parool