Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zang·ge·zel·schap
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zanggezelschap zanggezelschappen
verkleinwoord zanggezelschapje zanggezelschapjes

Zelfstandig naamwoord

het zanggezelschapo

  1. (muziek) een groep personen die zich toelegt op de zangkunst
    • Het hele zanggezelschap werd aangestoken door iemand die de griep had. 

Gangbaarheid