Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • za·ken·vriend
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zakenvriend zakenvrienden
verkleinwoord zakenvriendje zakenvriendjes

Zelfstandig naamwoord

de zakenvriendm

  1. iemand waarmee men zaken doet en met wie men vriendschappelijke betrekkingen heeft ontwikkeld
    • Hij was een zakenvriend van mijn vader. 

Gangbaarheid