Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • za·ken·vlieg·tuig
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zakenvliegtuig zakenvliegtuigen
verkleinwoord zakenvliegtuigje zakenvliegtuigjes

Zelfstandig naamwoord

het zakenvliegtuigo

  1. (verkeer) een vliegtuig dat in eigen bezit van een commerciële organisatie is
    • Fortis heeft zijn zakenvliegtuig te koop aangeboden. 

Gangbaarheid