woonde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- woon·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
wonen |
woonde
- enkelvoud verleden tijd van wonen
- Ik woonde.
- Jij woonde.
- Hij, zij, het woonde.
- Ik woonde.
- ▸ De zelf omgebouwde camper waar hij in woonde was van alle gemakken voorzien, maar hij was minder dan 800 euro per jaar kwijt aan vaste lasten.[1]
Verwijzingen
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers