Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • win·ter·vlucht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord wintervlucht wintervluchten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de wintervluchtv / m

  1. het in koude periode vertrekken naar een warme bestemming
  2. een reis met een vliegtuig in de winter
    • De wintervlucht werd met korting aangeboden. 
Verwante begrippen