wintersporter
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- win·ter·spor·ter
Woordherkomst en -opbouw
- afleiding van wintersport met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wintersporter | wintersporters |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de wintersporter m
- (sport) beoefenaar van een wintersport zoals schaatsen, skiën en ijshockey
- ▸ Ole Einar Bjørndalen mag zich de beste wintersporter aller tijden noemen. De biatleet won woensdag met het Noorse team goud op het onderdeel gemengde estafette. Daarmee passeerde hij Bjørn Daehlie op de lijst van meest gedecoreerde winteratleten.[1]
- ▸ Wüst schreef bovendien geschiedenis door als eerste Nederlandse wintersporter zeven olympische medailles te winnen. In Sotsji won ze goud op de 3.000 meter en zilver op de 1.000, 1.500 en 5.000 meter.[2]
Synoniemen
Hyponiemen
- schaatser, schaatsster, skiër, skister, ijshockeyer, ijshockeyster, biatleet, rodelaar, skispringer, snowboarder, ijszeiler, langlaufer
Gangbaarheid
- Het woord wintersporter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “jørndalen beste winterolympiër” (19-02-2014,), NOS
- ↑ Weblink bron “Wüst: meest onverwachte medaille” (19-02-2014), NOS