Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • win·ke·lier·ster
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord winkelierster winkeliersters
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de winkeliersterv

  1. (economie) vrouwelijke eigenaar van een winkel
     Het was de winkelierster Galoezina die van de nog maar net begonnen kerkdienst naar huis terugkeerde.[2]
     De winkelierster staat vierkant achter het idee om met name plaatselijke kunstenaars een podium te bieden, al zijn er volgens haar ook mensen die niet weten van de omvang van het project.[3]
Verwante begrippen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Dokter Zjivago” (1957), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028261396
  3.   Weblink bron “Klanten vragen naar Annie: waar is ze?” (01-11-2007), Tubantia