Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • we·reld·eco·no·mie
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord wereldeconomie wereldeconomieën
verkleinwoord wereldeconomietje wereldeconomietjes

Zelfstandig naamwoord

de wereldeconomiev

  1. (economie) geheel van activiteiten die de mensheid onderneemt om schaarste op te heffen
    • De wereldeconomie is dit jaar met vijf procent gegroeid. 
     Het International Institute of Finance, een denktank van de financiële sector, rapporteerde deze maand dat de totale hoeveelheid mondiale schuld (van overheden, bedrijven, financiële sector en huishoudens) door de pandemie is toegenomen met 24.000 miljard dollar naar 281.000 miljard dollar. Dat is meer dan drie maal de omvang van de wereldeconomie.[2]
    1. markten voor productie, kapitaalverkeer en handel die landsgrenzen overschrijden
       De meest gedurfde visie was die van Coffij. Hij wilde een groot deel van de plantages inlijven en zag een toekomst voor zich waarin ‘zijn’ staat vreedzaam zou bestaan naast een Hollandse kolonie en zou produceren voor de wereldeconomie.[3]
    2. geheel van economische betrekkingen tussen alle landen van de wereld
       Maar de nieuwe hang naar zelfvoorziening kan voor verdere fragmentatie van de wereldeconomie zorgen.[4]
Synoniemen
  1. globale economie, mondiale economie, wereldbestel, wereldhuishouding
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Mark Beunderman & Maarten Schinkel
    “Na het virus dreigt nu het inflatiespook” (26 februari 2021) op nrc.nl
  3.   Weblink bron
    Jeroen van der Kris
    “Het spectaculaire verhaal van de slavenopstand in de Nederlandse kolonie” (21 januari 2021) op nrc.nl