wegglippen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van wegglippen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | wegglippen | weg te glippen | ||||||
toekomend | zullen wegglippen weg zullen glippen |
te zullen wegglippen weg te zullen glippen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | zijn weggeglipt | te zijn weggeglipt | ||||||
toekomend | weggeglipt zullen zijn | weggeglipt te zullen zijn | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
wegglippend | weggeglipt | ev. glip weg |
mv. verouderd glipt weg |
glippe weg (bijzin) wegglippe | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | glip weg | glipt weg | glipt weg | glipt weg | glipt weg | glippen weg | glippen weg | glippen weg | |
verleden (o.v.t.) | glipte weg | glipte weg | glipte weg | glipte weg | glipte weg | glipten weg | glipten weg | glipten weg | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal wegglippen | zult/zal wegglippen | zult/zal wegglippen | zult wegglippen | zal wegglippen | zullen wegglippen | zullen wegglippen | zullen wegglippen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou wegglippen | zou wegglippen | zou(dt) wegglippen | zoudt wegglippen | zou wegglippen | zouden wegglippen | zouden wegglippen | zouden wegglippen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | wegglip | wegglipt | wegglipt | wegglipt | wegglipt | wegglippen | wegglippen | wegglippen | |
verleden (o.v.t.) | wegglipte | wegglipte | wegglipte | wegglipte | wegglipte | wegglipten | wegglipten | wegglipten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal wegglippen weg zal glippen |
zult/zal wegglippen weg zult/zal glippen |
zult/zal wegglippen weg zult/zal glippen |
zult wegglippen weg zult glippen |
zal wegglippen weg zal glippen |
zullen wegglippen weg zullen glippen |
zullen wegglippen weg zullen glippen |
zullen wegglippen weg zullen glippen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou wegglippen weg zou glippen |
zou wegglippen weg zou glippen |
zou(dt) wegglippen weg zou(dt) glippen |
zoudt wegglippen weg zoudt glippen |
zou wegglippen weg zou glippen |
zouden wegglippen weg zouden glippen |
zouden wegglippen weg zouden glippen |
zouden wegglippen weg zouden glippen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben weggeglipt | bent weggeglipt | bent/is weggeglipt | zijt weggeglipt | is weggeglipt | zijn weggeglipt | zijn weggeglipt | zijn weggeglipt | |
verleden (v.v.t.) | was weggeglipt | was weggeglipt | was weggeglipt | waart weggeglipt | was weggeglipt | waren weggeglipt | waren weggeglipt | waren weggeglipt | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal weggeglipt zijn | zal/zult weggeglipt zijn | zult/zal weggeglipt zijn | zult weggeglipt zijn | zal weggeglipt zijn | zullen weggeglipt zijn | zullen weggeglipt zijn | zullen weggeglipt zijn | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou weggeglipt zijn | zou weggeglipt zijn | zou/zoudt weggeglipt zijn | zoudt weggeglipt zijn | zou weggeglipt zijn | zouden weggeglipt zijn | zouden weggeglipt zijn | zouden weggeglipt zijn |