Nederlands

 
wegafzetting
Uitspraak
Woordafbreking
  • weg·af·zet·ting
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord wegafzetting wegafzettingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de wegafzettingv

  1. tijdelijke afsluiting van een weg
    • In Centraal-Afrika doden zwaarbewapende stropersbendes jaarlijks tienduizenden olifanten. Allemaal vanwege de toenemende vraag naar ivoor. Jetske gaat in Gabon mee met een antistroperij-patrouille. Tijdens een controle door middel van een wegafzetting blijkt dat smokkel aan de orde van de dag is. [1] 
    • Ondanks de wegafzetting reden diverse automobilisten nog steeds door. De bouwvakkers waren het zat en plaatsten dit ludieke verkeersbord, aldus een buurtbewoner tegen Omroep Gelderland. [2] 
    • Een 25-jarige man heeft afgelopen nacht in Rotterdam verwoede pogingen gedaan om uit handen van de politie te blijven. Tevergeefs; hij klapte met zijn auto op een wegafzetting en werd na een korte vlucht te voet alsnog opgepakt, zo laat de politie weten. [3] 
Synoniemen

Gangbaarheid


Verwijzingen