Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wed·ij·ver
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘rivaliteit’ voor het eerst aangetroffen in 1841 [1]
  • samenstelling van  wed  en  ijver  [2]

Werkwoord

vervoeging van
wedijveren

wedijver

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wedijveren
    • Ik wedijver. 
  2. gebiedende wijs van wedijveren
    • Wedijver! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wedijveren
    • Wedijver je? 

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen