Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vro·lijk·te op
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
opvrolijken

vrolijkte op

  1. enkelvoud verleden tijd van opvrolijken
    • Ik vrolijkte op. 
    • Jij vrolijkte op. 
    • Hij, zij, het vrolijkte op. 


Gangbaarheid