Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voor·viel

Werkwoord

vervoeging van
voorvallen

voorviel

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van voorvallen
    • ... dat ik voorviel. 
    • ... dat jij voorviel. 
    • ... dat hij, zij, het voorviel. 
Opmerkingen
  • Het werkwoord komt vrijwel alleen in de derde persoon voor.