Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voor·vak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord voorvak voorvakken
verkleinwoord voorvakje voorvakjes

Zelfstandig naamwoord

voorvak o [1]

  1. (afsluitbare) ruimte aan de voorkant van een tas
    • Sail-bezoekers kunnen zelf veel doen om te voorkomen dat ze slachtoffer worden. Het advies van de politie: stop je spullen niet in je kontzak of het voorvakje van je rugtas en pas op met een schoudertas op de rug. [2] 
  2. ruimte dicht bij het podium
    • Niettemin had het iets merkwaardigs: het keurige Doe Maar op de laatste plek op het hoofdpodium voorafgaand aan spektakelrock-act Rammstein. Het leverde het Nederhop-kwartet een voorvak met fanatieke krautrock-fans op en vermoedelijk tegelijkertijd de vervulling van een contract met concertorganisator Mojo. [3] 
    • Toch lukte het Bieber op het hoofdpodium niet om meer publiek dan zijn voorvak met hartstochtelijk gillende tienermeisjes te overtuigen van de status die hem vooruit was gesneld. [4] 

Gangbaarheid

88 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[5]


Verwijzingen