Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voort·sjok·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
voortsjokken
sjokte voort
voortgesjokt
zwak -t volledig

Werkwoord

voortsjokken

  1. ergatief doorgaan met moeizaam en langzaam lopen
    • Ze waren al enige uren voortgesjokt, toen ze bemerkten dat ze de weg kwijt waren. 

Gangbaarheid