voorjaarsdag
- voor·jaars·dag
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | voorjaarsdag | voorjaarsdagen |
verkleinwoord | voorjaarsdagje | voorjaarsdagjes |
de voorjaarsdag m
- een dag in de lente
- ▸ ik liep met Per door de Inkognitogate - hij in een gele corduroy broek en ik in mijn standaard ambtenarenoutfit, toen het ineens tot me doordrong dat hij er ook bij was geweest toen Mingus in de aula van de universiteit optrad op die voorjaarsdag in 1964.[2]
- ▸ Lege grachten en een uitgestorven Dam. Zelfs op een stralende voorjaarsdag in het weekend zorgt het coronavirus voor bijzondere taferelen.[3]
1. een dag in de lente
- Het woord voorjaarsdag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Johan Harstad (vert. Edith Koenders en Paula Stevens)“Max, Mischa & het Tet-offensief” (2017), Podium , ISBN 9789057598500
- ↑ Weblink bron “Op de fiets door een leeg Amsterdam” (22-03-2020), NOS