Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voor·be·schik·ten

Werkwoord

vervoeging van
voorbeschikken

voorbeschikten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van voorbeschikken
    • ...dat wij voorbeschikten. 
    • ...dat jullie voorbeschikten. 
    • ...dat zij voorbeschikten. 

Gangbaarheid