Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vol·stort

Werkwoord

vervoeging van
volstorten

volstort

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van volstorten
    • ... dat ik volstort. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van volstorten
    • ... dat jij volstort. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van volstorten
    • ... dat hij volstort. 

Gangbaarheid