• vloei·end
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen vloeiend vloeiender vloeiendst
verbogen vloeiende vloeiendere vloeiendste
partitief vloeiends vloeienders -

vloeiend [1]

  1. stromend
  2. zonder haperingen een taal kunnen spreken
    • Hij werd geboren als Robert, maar in latinostad El Paso werd dat al snel Beto, onder Mexicanen een veelgebruikte bijnaam voor mannen die Roberto heten. O'Rourke spreekt vloeiend Spaans en begrijpt dat een rondje skateboarden over de parkeerplaats van een fastfoodrestaurant een video op Instagram of Snapchat waard is. Zo wist hij maar liefst 71 procent van de kiezers tussen 18 en 29 jaar aan zich te binden. Zijn verleden als gitarist van een punkband hielp alleen maar. [2] 
  3. zonder moeilijkheden
    • Het gaat sowieso niet vloeiend bij de ploeg van Rudi Garcia. De ploeg staat nog altijd zesde in de Ligue 1, maar heeft in alle competities al sinds eind november niet meer gewonnen. Het is ook al uitgeschakeld in het andere Franse bekertoernooi en de Europa League. [3] 
    • In de tweede rondgang langs achttien holes ging het beduidend minder vloeiend, maar met 70 slagen hield hij nog net de koppositie vast met -12. [4] 
  4. van een beweging dat deze zonder haperingen verloopt
vervoeging van: vloeien
verbogen vorm: vloeiende

vloeiend

  1. onvoltooid deelwoord van vloeien
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]