Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vin·ken·net
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vinkennet vinkennetten
verkleinwoord vinkennetje vinkennetjes

Zelfstandig naamwoord

het vinkenneto [2]

  1. net waarmee men vinken kan vangen
  2. net van touwen langs de railing van een schip

Gangbaarheid

70 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen