Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vin·ger·loos
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen vingerloos vingerlozer vingerloost
verbogen vingerloze vingerlozere vingerlooste
partitief vingerloos vingerlozers -

Bijvoeglijk naamwoord

vingerloos

  1. zonder vinger
    • Om in een koude omgving toch te kunnen gitaarspelen gebruik ik vingerloze handschoenen. 

Gangbaarheid