Vingerhoedjes

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vin·ger·hoed
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vingerhoed vingerhoeden
verkleinwoord vingerhoedje vingerhoedjes

Zelfstandig naamwoord

de vingerhoedm

  1. hard dopje dat het eerste kootje van de vinger beschermt bij het naaien
    • In Nederland doet de metalen vingerhoed rond de 13e eeuw zijn intrede. 
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen