Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vind·baar
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen vindbaar vindbaarder vindbaarst
verbogen vindbare vindbaardere vindbaarste
partitief vindbaars vindbaarders -

Bijvoeglijk naamwoord

vindbaar

  1. (mogelijk) op te zoeken, aan te treffen
    • En weer op zoek gaan naar het tweede exemplaar, mocht het al vindbaar zijn. [2]
  2. snel op te zoeken, goed herkenbaar
    • De weldoordachte typografie maakt, ondanks de lichte handicap van het gebruikte bekortingssysteem, alle informatie uitstekend vindbaar. [3]
Antoniemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen