Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vier·ta·lig
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen viertalig
verbogen viertalige
partitief viertaligs

Bijvoeglijk naamwoord

viertalig

  1. in vier talen
    • We zouden van de woorden in een viertalig woordenboek, die hetzelfde betekenen, ook kunnen beweren dat ze synoniem zijn. [1]
  2. vier talen sprekend
    • Omdat het onderwijs in vreemde talen al op de basisschool begint is elke moderne Benditaan viertalig: we spreken Spaans en Lahua, de officiële talen, en Engels en Russisch. [2]

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen