Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vief·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord viefheid viefheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de viefheidv

  1. het nog jeugdig en levendig zijn van een ouder persoon
Synoniemen

Gangbaarheid

50 % van de Nederlanders;
37 % van de Vlamingen.[2]


Verwijzingen